/fondsen-en-prijzen/programma-fonds-staatsman-thorbecke
Het Programma Fonds Staatsman Thorbecke is voor onderzoeksprojecten, (bij voorkeur) uitgevoerd door een postdoc onderzoeker, die een duidelijke link met staatsman Johan Rudolf Thorbecke hebben. Een project krijgt maximaal € 200.000 euro financiering.
Vakgebieden
Vakgebieden waarop J.R. Thorbecke zich als politicus en geleerde heeft onderscheiden.
Wie kan aanvragen?
Leden van de KNAW, leden en alumni van De Jonge Akademie, hoogleraren in het Koninkrijk der Nederlanden.
De omvang van de Staten-Generaal in Grondwetshistorisch en rechtsvergelijkend Frans perspectief
De Eerste en Tweede Kamer (Staten-Generaal) vervullen een fundamentele rol in de Nederlandse rechtsorde. Zij vertegenwoordigen het Nederlandse volk en hebben twee kerntaken: medewetgeven en controleren van de uitvoerende macht. In de loop der jaren zijn de kerntaken van de Staten-Generaal steeds omvangrijker en ingewikkelder geworden, met als gevolg dat het werk van niet alleen individuele Kamerleden maar ook van het parlementair instituut als geheel is bemoeilijkt: een toenemend aantal parlementariërs kampt met een burn-out, het parlement is sterk gefragmenteerd en kritiek op zijn functioneren neemt toe.
Hoewel het aantal kabinetsleden flexibel is en toeneemt, staat de omvang van de Kamers grondwettelijk vast: de Tweede Kamer telt 150 leden en de Eerste Kamer 75 leden. Is dit zeteltal toe aan een herijking?
Dit onderzoeksproject onder leiding van Herman Bröring gaat over het zeteltal van de Kamers in verhouding tot hun constitutionele bevoegdheden.
Genoeg is genoeg? Kantelpunten in de relatie tussen economische ongelijkheid en steun voor democratie
Dit onderzoek onder leiding van Carolien van Ham gaat in op de vraag onder welke omstandigheden en voor wie economische ongelijkheid leidt tot een kantelpunt in de steun voor democratie, en welke oorzakelijke mechanismen hieraan ten grondslag liggen. Daarbij slaan de onderzoekers een brug tussen relevante inzichten uit verschillende wetenschapsgebieden zoals de politicologie, politieke economie, sociologie en sociale psychologie.
Het onderzoeksproject sluit aan bij Thorbeckes zorgen over de gevolgen van economische ongelijkheid voor politieke deelname. In zijn rede Over het hedendaagsche staatsburgerschap (1844) voorzag Thorbecke in de (organische) ontwikkeling van het staatsburgerschap wel de mogelijkheid van algemeen kiesrecht, maar plaatste daarbij de kanttekening dat dit alleen zou kunnen werken als economische ongelijkheid niet te groot was. Alleen als burgers in hun dagelijkse behoeften konden voorzien was volwaardig staatsburgerschap mogelijk. Ook in het Nederland van nu zijn Thorbeckes zorgen nog steeds relevant, aangezien met name vermogensongelijkheid sinds de jaren tachtig sterk is toegenomen en steun voor de democratie ogenschijnlijk onder druk staat. Scherpere inzichten in de effecten van economische ongelijkheid op steun voor democratie zijn daarom van groot belang.
Religie, demagogie en democratie in Nederland 1797-1878
Als aanhanger van het verlichte ideaal van volkssoevereiniteit en scheiding der machten stond Thorbecke voor een democratisch bestel met een grondwet, een volksvertegenwoordiging en kiesrecht. Daarbij erkende hij het individuele petitierecht van burgers tegenover overheidspersonen en -instanties. Toch achtte hij dit recht kwetsbaar in relatie tot de taak van het parlement, de vereiste oordeelkundigheid in politieke kwesties en de onschendbaarheid van het staatshoofd. In de omgang met grondrechten speelt de levensbeschouwelijke achtergrond van zowel bestuurders en opinieleiders, als al dan niet stemgerechtigde burgers, een belangrijke rol. Dit was niet alleen in de 19e eeuw het geval, maar treedt ook in de 21e eeuw naar voren in discussies over referenda, zwevende kiezers, populisme en vertrouwen in de politiek.
Dit onderzoeksproject onder leiding van Fred van Lieburg is bijzonder relevant voor de aard van de hedendaagse rechtsstaat en geeft goed de tegenstelling weer tussen de staatsrechtelijke elite en de groep die daar tegenover staat, de spanning tussen de rechtsstaat en democratie.
De Grondwet als ‘nationale kracht’ – Constitutionele politiek in de geest van Thorbecke
Klimaatverandering, bestaanszekerheid, een nieuwe bestuurscultuur. Een greep uit de thema’s die de verkiezingen van 2023 domineerden. Als de verkiezingsprogramma’s één ding illustreren, dan is het de terugkeer van de ‘constitutionele politiek’: het gegeven dat politieke actoren van alle zijden de Grondwet in de periode na 1848 als leidraad zagen voor de ontwikkeling van het politieke leven. Voor Thorbecke draaide het debat primair om de uitleg van de Grondwet. Die moest ‘eene nationale kracht’ worden. Met Thorbecke verdween echter ook de constitutionele politiek uit het politieke bedrijf om plaats te maken voor democratische belangenbehartiging. Voor de Grondwet resteerde de zijlijn.
Hoe anders is dat nu. Constitutionele politiek lijkt bezig aan een revival. Het klimaatdebat werd de afgelopen jaren in mensenrechtelijke termen gevoerd. En of het nu om bestaanszekerheid, de huizenmarkt of de bestuurscultuur gaat: constitutional values are hot. Zelfs in de huidige kabinetsformatie is de Grondwet een centraal thema. Deze ontwikkeling roept indringende staatsrechtelijke vragen op over het functioneren van ons parlementaire bestel. Zijn, bijvoorbeeld, de instituties van onze democratische rechtsstaat wel ingericht op deze vorm van politiek?
Dit onderzoek onder leiding van Jerfi Uzman beoogt om vanuit drie perspectieven bij te dragen aan meer inzicht omtrent het verschijnsel van de constitutionele politiek en stelt de vraag of de constitutionele politiek van Thorbecke (zij het in een ander jasje en een andere vorm) inderdaad terug is.
People-centered constitutional law
Het voornaamste doel van het constitutioneel recht is het sturen en beperken van de staat. Maar het bereiken van dit doel hangt grotendeels af van gewone mensen. Effectieve constitutionele ordes worden gekenmerkt door gedeelde verwachtingen dat bepaalde waarden zullen worden gehandhaafd en dat overtredingen van constitutionele grenzen door ambtsdragers politieke gevolgen zullen hebben. Toch vereisen dergelijke gedeelde verwachtingen dat mensen de constitutionele orde steunen; een gemeenschappelijk begrip hebben van wat de grondwet vereist en de bereidheid hebben om de grondwet indien nodig te verdedigen.
Waar het grootste deel van de literatuur nog steeds gaat over rechtbanken als de belangrijkste vertolkers en verdedigers van de constitutionele orde richt dit onderzoek onder leiding van Wim Voermans zich op de rol die burgers spelen bij het bewerkstelligen van constitutioneel recht zodra de grondwet is aangenomen. In het licht van de recente terugval van de rechtsstaat in alle uithoeken van de wereld dient dit voorstel als een urgent antwoord, door het beter begrijpen van deze tendensen en de reactie op schendingen van het grondwettelijk recht te bestuderen.
Van staatsrechtsbeoefening naar constitutionele wetenschap
Publieke macht wordt tegenwoordig niet alleen door de staat uitgeoefend, maar steeds vaker ook door internationale en supranationale actoren zoals de Europese Unie (EU) en private actoren zoals BigTech. Deze ontstatelijking maakt dat het constitutionele recht, vanouds opgevat als staatsrecht, fundamentele veranderingen ondergaat, maar voor de gangbare Nederlandse staatsrechtsbeoefening blijven deze veranderingen grotendeels onzichtbaar. Om de studie van het constitutionele recht opnieuw in verbinding te brengen met de constitutionele werkelijkheid, dient de staatsrechtbeoefening daarom te worden getransformeerd tot constitutionele wetenschap. Dit onderzoeksproject, dat wordt uitgevoerd onder leiding van Monica Claes, hoogleraar Europees en vergelijkend constitutioneel recht aan de Universiteit Maastricht, doet daar een voorzet voor en past deze nieuwe benadering toe door de implicaties van ontstatelijking voor het Nederlandse constitutionele recht te onderzoeken.
Het huis van Thorbecke in de koloniën
Tegenwoordig beschouwen we het als vanzelfsprekend dat er in het verleden verschil was tussen de rechten en plichten van Nederlandse burgers en die van koloniale onderdanen. Bij de grondwetsherziening van 1848 beoogde Thorbecke echter een uniform burgerschapsmodel. De uiteindelijke grondwet liet desalniettemin ruimte voor verschillen tussen de praktische invulling van burgerschap in Nederland en koloniaal burgerschap in de Aziatische en Caribische contexten. Karwan Fatah-Black, universitair docent aan de Universiteit Leiden, zal met zijn team een studie uitvoeren naar de oorsprong van de koloniale burgerschapsvormen, hoe deze werden bepaald en wat daarvan de postkoloniale gevolgen zijn.
Ruimte voor protest? Botsingen tussen democratie en openbare orde in Nederland, 1919 tot nu
Dit project, onder leiding van Wim van Meurs, hoogleraar politieke geschiedenis aan de Radboud Universiteit onderzoekt op decentraal niveau hoe democratie en openbare orde botsten in praktijken van en discussies over protest sinds 1919. Wat leert deze botsing ons over de ruimte voor protest in Nederland in de 20e eeuw, over de veranderingen die daarin zijn opgetreden, en de vormen en opties die zijn uitgesloten of toegenomen? Dit project toetst daarbij de hypothese dat de belangenafweging tussen democratie en openbare orde niet primair en zeker niet alleen wordt bepaald door formele juridische kaders, maar door politiek-historische factoren. Het centrale doel van het project is om, met behulp van deze factoren, de patronen te verklaren die zich voordoen in de onderlinge interactie tussen protesterende burgers en overheid.
Het spel van de Europese constitutie: Aantekeningen bij de Unie en haar woordvoerders, stelsel en fundament
Wat leert het ontluikend politiek handelingsvermogen van de Europese Unie over de dynamiek en aard van haar constitutie? Deze onderzoeksvraag staat centraal in het project dat onder leiding van Luuk van Middelaar, hoogleraar grondslagen en praktijk van de Europese Unie en haar instellingen aan de Universiteit Leiden, zal worden uitgevoerd. Het Europese statenverband waarvan Nederland deel uitmaakt ondergaat de laatste jaren een ongekende transformatie. Terwijl de Europese Unie zich vanouds verlaat op het recht, volstaat dit niet langer om noodsituaties als de eurocrisis, vluchtelingencrisis of de pandemie het hoofd te bieden. Zulke gebeurtenissen nopen tot initiatief, improvisatie en publieke overtuigingskracht. Dat zijn eigenschappen kenmerkend voor politiek handelingsvermogen die Europa tot voor kort ontbeerde. Nu dit vermogen door opeenvolgende crises tot wasdom komt, verandert de Unie van aard, kracht en aanpak. Daarbij is de band tussen haar oude constitutionele zelfbeeld en feitelijk handelingsvermogen verbroken. In de geest van Thorbecke tracht dit project deze band te herstellen door de aard en dynamiek van de constitutie van de Unie te duiden en zo bij te dragen aan het debat over de toekomst van Europa.
Wat maakt een raadslid een goede volksvertegenwoordiger?
Dit project, onder leiding van Barbara Vis, hoogleraar politiek en bestuur aan de Universiteit Utrecht, onderzoekt hoe de vertegenwoordiging door raadsleden de tevredenheid van kiezers met lokale tevredenheid bevordert. Volgens Johan Rudolf Thorbecke moest een volksvertegenwoordiger een vertrouwenspersoon zijn, die in alle openbaarheid, onbevooroordeeld en ongebonden het algemeen belang dient. Maar is dat vandaag de dag nog steeds het ideaal van een volksvertegenwoordiger? De representatieve democratie is sinds Thorbecke immers fundamenteel veranderd. Partijen hebben daarin een dominante positie verworven. Burgers zijn er, mede dankzij de invoering van rechtstreekse verkiezingen door Thorbecke, meer betrokken bij geraakt. Daarnaast kunnen burgers zich nu via allerlei vormen van directe participatie laten gelden. Verder mogen in het huidige netwerkbestuur ook tal van stakeholders, zoals bedrijven, onderwijsinstellingen en maatschappelijke instanties, hun zegje doen. Op basis van enquêtes onder raadsleden en inwoners en gevalstudies in uiteenlopende gemeenten staat daarom in het onderzoek, mede uitgevoerd door Hans Vollaard, centraal wat een raadslid vandaag de dag een goede volksvertegenwoordiger maakt.
Een oorspronkelijk Nederlandsche uitvinding? De Nederlandse houding ten aanzien van petities in vergelijkend Europees perspectief 1650-heden
Een onderzoeksteam onder leiding van Inger Leemans, hoogleraar cultuurgeschiedenis Vrije Universiteit Amsterdam/Humanities Cluster KNAW, onderzoekt de geschiedenis van Nederlandse politieke omgang met petities. Petities zijn niet weg te denken uit het politiek-historische canon van Nederland. Het beroemde Smeekschrift der Edelen in 1566 was bijvoorbeeld een petitie tegen de Spaanse inquisitie in Nederland. Ook de correspondentie van J.R. Thorbecke staat vol verwijzingen naar petities. Omdat petities in de loop van de tijd verschillende functies hebben vervuld en werden ingediend onder uiteenlopende politieke omstandigheden, is er sterk wisselend geoordeeld over hun toelaatbaarheid, wenselijkheid en betekenis. Dit project beoogt te komen tot een geschiedenis van het denken over en de politieke omgang met petities in Nederland. Centraal in deze geschiedenis staan het politiek handelen en de politieke en publieke debatten die plaatsvonden rondom momenten van verhevigde petitieactiviteit.
Politieke partijen tussen vrijheid en gebondenheid
Een onderzoeksteam onder leiding van Ben Vermeulen, hoogleraar onderwijsrecht Radboud Universiteit, zal een studie uitvoeren naar de juridische status van politieke partijen in het huidige constitutionele bestel. Binnen ons rechtsstatelijke kader worden partijen als reguliere privaatrechtelijke maatschappelijke verbanden (verenigingen) beschouwd. Hun juridische status is dus niet gethematiseerd. Leden van de Tweede Kamer behoren ook direct verkozen te worden en ongebonden te zijn. Het huidige politieke landschap is echter radicaal anders. Politieke partijen spelen een onmiskenbare rol. Ze hebben grote invloed op staatskundige wilsvorming en zijn cruciaal in de bemiddeling tussen samenleving en staat. Er is dus sprake van een discrepantie tussen de juridische en politieke realiteit van politieke partijen. In dit onderzoek dient de juridische conceptualisering van politieke partijen als uitgangspunt en centrale inzet.
De redelijkheid omstreden: Debatregels en de toegang tot de democratie, 1870-1940
Een onderzoeksteam onder leiding van Henk te Velde, hoogleraar vaderlandse geschiedenis Universiteit Leiden, zal een studie uitvoeren naar procedurele redelijkheid en de representatieve democratie. De redelijke uitwisseling van argumenten in het parlement lijkt tegenwoordig op gespannen voet te staan met de toegankelijkheid van democratische besluitvorming. Debatprocedures worden door het volk vaak bezien als elitair en ondemocratisch. Dit roept vragen op over de werking en legitimiteit van de representatieve democratie. Deze spanning tussen procedurele redelijkheid en toegankelijkheid gaat zelfs terug naar de beginperiode van de moderne democratie. De parlementaire debatregels kwamen in 1870 in Nederland en de rest van Europa onder druk te staan. Wat was het nut van redelijk debatteren en beslissen als een groot deel van de bevolking uitgesloten bleef? In hun project bestuderen Te Velde en zijn team hoe politici en burgers tussen 1870 en 1940 de spanning tussen redelijkheid en toegankelijkheid van politieke debatten in én buiten het parlement in Nederland, Duitsland en Groot-Brittannië trachtten op te lossen.
Wat zou Thorbecke van de Omgevingswet hebben gevonden?
Een onderzoeksteam onder leiding van Marleen van Rijswick, hoogleraar Europees en nationaal waterrecht Universiteit Utrecht, bestudeert de vernieuwde verhoudingen tussen staatsmachten met inwerkingtreding van de Omgevingswet. Sinds de herziening van de grondwet in 1848 wordt de Nederlandse constitutie bepaald door de scheiding der staatsmachten. Door de komst van de Omgevingswet worden de verhoudingen tussen de drie staatsmachten aanzienlijk gewijzigd. Deze veranderingen zullen ingrijpende gevolgen hebben voor de manier waarop de staatsmachten een gezonde en veilige fysieke leefomgeving creëren. Het is om die reden onmiskenbaar dat de komst van de Omgevingswet zowel staatsrechtelijke als planologische consequenties heeft. Het onderzoek zal zich dan ook concentreren op de invloed van de Omgevingswet op de horizontale verhoudingen tussen de drie staatsmachten vanuit een planologisch en staatsrechtelijk perspectief.
De feiten bij de beelden. Een internationaal vergelijkend onderzoek naar de effecten van de aanstellingswijzen van burgemeesters
Frank Hendriks, hoogleraar vergelijkende bestuurskunde Tilburg University, onderzoekt met zijn team de effecten van de aanstellingswijzen van de burgemeester. In 2018 werd de aanstellingswijze van de burgemeester na jarenlange politieke strijd uit de Grondwet gehaald. Deze grondwetswijziging sluit aan bij de wens van Thorbecke om wetgevers de nodige ruimte te bieden zich aan te passen aan de omstandigheden van het moment. Binnen het debat omtrent de wijziging is er weinig aandacht voor de vraag zoals Thorbecke die oorspronkelijk bedoelde, namelijk wat de behoeften en omstandigheden van het moment vragen van de burgemeester en welke aanstellingswijze(n) daarbij zouden passen. Dit internationaal vergelijkende onderzoek zal, in dienst van het gedachtegoed van Thorbecke, kijken naar de effecten van aanstellingswijzen van burgemeesters op hun rol in het lokaal bestuur en de omstandigheden waarbij bepaalde aanstellingswijzen het best passen.
Over het hedendaags burgerschap. De herijking van een Thorbeckiaans concept
Een onderzoeksteam onder leiding van Remieg Aerts, hoogleraar Nederlandse geschiedenis, zal een studie uitvoeren naar de relatie tussen 'burgers' en hun overheid in de 21e eeuw. Waar zijn burgers eigenlijk nog burger van? In de huidige ontwikkeling van de democratie en de natiestaat is 'staatsburgerschap', zoals dat door Thorbecke in 1844 is gedefinieerd, moeilijk te bepalen en ook wezenlijk van karakter veranderd doordat burgers na 1945 vooral zijn gaan denken als consumenten. In deze studie wordt onderzocht wat sindsdien de ontwikkeling is geweest in het concept van het burgerschap, met Thorbecke’s analyse als vertrekpunt. Zoals hij zelf door historische analyse tot begrip van het toenmalige staatsburgerschap kwam, ligt de focus in dit onderzoeksproject ook op het opnieuw doordenken en evalueren van de ontwikkeling op lange termijn.
De wetenschappelijke beoefening van het Nederlandse staatsrecht in de 19e en 20e eeuw
Een onderzoeksteam onder leiding van Corjo Jansen, hoogleraar rechtsgeschiedenis en burgerlijk recht, zal analyseren hoe constitutionalisten in de afgelopen twee eeuwen tot hun onderzoeksresultaten kwamen. De bestudering van het (positieve) nationale staatsrecht stond aan het einde van de 18e eeuw nog in de kinderschoenen. Voor die tijd zagen machthebbers aandacht voor dit rechtsgebied als een bedreiging van de geheime middelen van een vorst om macht te verkrijgen, te behouden en te vergroten. Thorbecke breekt definitief met die periode als hij in 1836 begint met colleges over de historische uitleg van de Grondwet.
De tegenwoordig algemeen gedeelde opvatting is dat de juridische discipline zich kenmerkt door veelsoortige methoden. Deze studie zal laten zien dat in de periode van 1780 - 1990 nooit sprake is geweest van één methode van rechtswetenschappelijk onderzoek en dat juristen zich in de wijze waarop zij onderzoek doen, lieten inspireren door buitenlandse juristen en door andere disciplines.
Passief burgerschap? Civil society en politieke onthouding in Nederland, 1780-1860
Wim van Meurs, hoogleraar Europese politieke geschiedenis, zal samen met enkele (internationale) collega’s onderzoeken welke invloed lokale genootschappen hadden op de politieke cultuur in Nederland in de periode 1780-1860. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, wordt de politieke rol van het genootschapsleven in de steden Dordrecht, Breda en Zutphen geanalyseerd. Enerzijds wordt gekeken naar de ontwikkeling van de rol gedurende de periode 1780-1860 en anderzijds naar de verschillen in ontwikkeling in de drie steden op bepaalde momenten. Als middelgrote steden representeren zij - beter dan vaker onderzochte grote steden als Amsterdam en Den Haag – de gewoontes van een groot deel van de Nederlandse bevolking, maar tegelijk ook diversiteit in omvang, cultureel-geografische ligging, sociaal-economische stratificatie en religieuze samenstelling. De onderzoekers toetsen of het in internationaal perspectief rijke maatschappelijk middenveld in Nederland na 1800 politieke activiteit juist ontmoedigde. Zij geven hiermee gehoor aan de hedendaagse zorgen over politieke onthouding, nemen stelling in het wetenschappelijke debat over de invloed van civil society op democratisering en formuleren een nieuwe kijk op de moderne Nederlandse geschiedenis.
Bescherming van de liberale constitutie in een populistisch tijdperk
Een duurzame constitutionele rechtsorde gaat uit van een goede balans tussen meerderheidsbesluitvorming, bescherming van minderheden en oppositie en rechtsstatelijke waarden. Populisme focust zich echter niet op deze balans, maar stelt dat de meerderheid altijd gelijk heeft en ook in de gelegenheid moet zijn haar wil door te drukken. Vaak eist een populistische politicus hierbij de rol op van enige rechtmatige vertegenwoordiger van die volkswil, zodat het eigen standpunt kan worden doorgedrukt. Soms wordt ook exclusieve macht toegekend aan een niet verkozen vertegenwoordiger, zoals tegenwoordig in Polen, waar parlement, premier en president van buitenaf worden aangestuurd door een partijleider die geen verantwoording verschuldigd is aan het parlement.
Nog ingewikkelder wordt het wanneer constitutionele en andere (rechts-)instrumenten die de vrije orde moeten beschermen, worden afgeschaft met behulp van een gewonnen meerderheid of zo ver als mogelijk worden aangepast ten gunste van de nieuwe machthebbers. Dit gebeurde pas geleden bijvoorbeeld in Hongarije waar de pensioensleeftijd van constitutionele rechters werd verlaagd, waardoor de regering een groot aantal jonge, regeringstrouwe rechters kon installeren en het Constitutionele Hof op die manier kon 'inpakken'. Is daar iets aan de doen? Kunnen nadere waarborgingsmechanismen ontwikkeld worden ter bescherming van een uitgebalanceerde constitutionele rechtsstaat? Hier gaat Aalt Willem Heringa, hoogleraar vergelijkend staats- en bestuursrecht, komende tijd onderzoek naar doen. Het onderzoeksproject bestaat uit een literatuurstudie en een analytisch vergelijkingsonderzoek (monografie) naar de verschillende waarborgingsmechanismen zoals die in Nederland, Hongarije, Polen en Duitsland bestaan, een edited volume over het onderwerp en een slotcongres.
Versterking positie gemeenteraad
Een essentieel element van een democratisch bestel is dat er verantwoording wordt afgelegd over beslissingen die zijn genomen en beleid dat wordt gevoerd. In het lokaal bestuur moeten rechtstreeks gekozen gemeenteraadsleden het college van Burgemeester en Wethouders controleren en ervoor zorgen dat deze bestuurders zich verantwoorden. Dat is geen eenvoudige taak. Raadsleden zijn parttime politici, terwijl de bestuurders beschikken over een professioneel ambtenarenapparaat. De Gemeentewet biedt gemeenteraden hiervoor allerlei instrumenten, maar op welke manier zetten raadsleden deze in; hoe verloopt de controle in de praktijk? En, belangrijker nog, wat is het effect ervan? Daarover weten we heel weinig. Klaartje Peters (1969), bestuurskundige en hoogleraar lokaal en regionaal bestuur, duikt samen met een postdoc de gemeentelijke praktijk in om deze instrumenten te beschrijven en te beoordelen. Daarnaast gaan ze onderzoek doen in andere landen en in andere sectoren om te zien of er voor gemeenteraden lessen zijn te leren uit controle- en verantwoordingsmechanismen die elders goed werken.
De lijfarts van de koning
Onder supervisie van hoogleraar vergelijkende wetenschapsgeschiedenis Wijnand Mijnhardt kan historica Catharina Th. Bakker verder werken aan haar biografie van Franz Joseph Harbaur (1776-1824), de lijfarts van koning Willem I.
Doel van de publicatie is Harbaur, een plattelandsjongen uit de Elzas, te portretteren als een voorbeeld van sociale stijging in zijn tijdperk en via dit verhaal inzicht te geven in de wording van de Nederlandse staat, de stand van de medische wetenschap, het ontstaan van de gezondheidszorg in Nederland, de culturele elite en de Nederlandse bestuurscultuur begin negentiende eeuw.
Franz Joseph Harbaur (1776-1824), de lijfarts van koning Willem I, wacht al bijna tweehonderd jaar op zijn biografie. Harbaur was een man van vele kwaliteiten, maar het was vooral de tijdgeest – de roerige revolutionaire periode met nieuwe idealen en afbraak van gevestigde instituties – die zijn sociale stijging tot vertrouweling van de koning mogelijk maakte.
Harbaur, afkomstig uit de Elzas, studeerde en praktiseerde in verschillende Europese landen. De ideeën en kennis die hij gaandeweg opdeed weerspiegelen zich in projecten voor gezondheidszorg en wetenschap die hij onder koning Willem I realiseerde. Zijn levensgeschiedenis biedt tevens een kijkje in de sociale en politieke omgangsvormen rond 1800 en maakt een onderbelichte dimensie van het artsenberoep zichtbaar: het intieme contact met patiënten dat tot een hechte vertrouwensband kan leiden.
Biografe Catharina Bakker wil via de persoon van Harbaur laten zien dat de Nederlandse samenleving rond 1800 belangrijke internationale culturele en intellectuele dwarsverbanden kende. Ook wil de biografie met het verhaal van Harbaur inzicht verschaffen in het opkomende koningshuis begin negentiende eeuw en de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse gezondheidszorg. Harbaur was onder meer verantwoordelijk voor nieuwe geneeskundige staatsregelingen, iets waar de latere staatsman Thorbecke op voortbouwde. Bakker verzamelde tijdens een voorstudie al veel bronnenmateriaal in archieven in binnen- en buitenland, waardoor de studie een gevleugelde start krijgt. De lijfarts van de koning verschijnt naar verwachting begin 2019.
Terugkoppeling van rechters naar andere staatsinstellingen, in Nederland en Europa
Een onderzoeksteam onder leiding van Janneke Gerards, hoogleraar fundamentele rechten, zal een studie uitvoeren naar de manier waarop de terugkoppeling verloopt van de rechter die wetten en regels toetst, naar andere staatinstellingen.
De vraag is ook of een rechterlijke correctie leidt tot leereffecten ten behoeve van toekomstige wetgeving en bestuursbesluiten, en hoe het lerend vermogen van staatinstellingen kan worden vergroot. Het is de bedoeling op basis van kennis over het proces te zijner tijd concrete aanbevelingen te doen om het door Thorbecke gewenste systeem van terugkoppeling tussen rechterlijke toetsing met wet en bestuur te verbeteren en te moderniseren.
Thorbecke was een groot pleitbezorger van een systeem van ‘teugels en tegenwichten’ in het constitutionele systeem. Hij stond een dynamisch en organisch model voor, waarin de rechter een tegenwicht vormt voor de wetgever en door toetsing correcties kon aanbrengen op onrechtmatige, of kwalitatief slechte wetgeving. Thorbecke verloor indertijd zijn pleidooi, maar sinds 1953 kunnen rechters wetgeving beoordelen op hun verenigbaarheid met internationale verdragen.
Toch is de vraag of het systeem werkt zoals Thorbecke dat voor ogen stond: een al dan niet georganiseerde dialoog tussen recht en wetgever en/of bestuur. In de praktijk blijkt de Nederlandse rechter inderdaad andere staatsinstellingen op de vingers te tikken vanwege juridische gebreken. Maar wat daarna gebeurt is in nevelen gehuld. Er is geen vaste procedure om uitspraken terug te koppelen naar de wetgever of bestuurders en als dat al gebeurt, hoe reageren zij daar dan op? Leidt dit in Nederland of elders in Europa tot aanpassing van bestuursbesluiten of wetgeving? Leren staatsinstellingen iets van een rechterlijke terechtwijzing, en hoe zou dit te verbeteren zijn?
Het onderzoek beoogt de mechanismen bloot te leggen waarom de professionele dialoog tussen rechters en andere staatsinstellingen al dan niet plaatsvindt. Op basis daarvan kunnen aanbevelingen worden gedaan aan Nederlandse rechterlijke organisaties en ministeries om het door Thorbecke gewenste systeem te verbeteren en aan te passen aan de moderne tijd.
De Senaat en het volk in kleine Noord-Atlantische monarchieën
Na de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen stelden de meeste nieuwe monarchieën naast het parlement een Senaat in om de koning te beschermen en de macht van het volk te beperken. In de daaropvolgende eeuwen werd de opzet van deze ‘tweede kamer’ (In Nederland gaat het dan over onze Eerste Kamer) vaak gewijzigd, en aan het begin van de 21e eeuw zelfs regelmatig in twijfel getrokken. Toch worden er nog altijd tweekamersystemen opgezet, vooral in jonge staten met weinig ervaring in democratie.
Karel Davids, hoogleraar economische en sociale geschiedenis zal met een klein onderzoeksteam nagaan welke relaties er zijn tussen de aanwezigheid van een Senaat, de omvang van een land, de context waarin de Senaat werd gevormd en hervormd in moderne Westerse staten, en welke rol een Senaat kan spelen in gevestigde democratieën.
Hoewel Thorbecke geen groot voorstander was van de Eerste Kamer die in 1815 in Nederland werd geïntroduceerd, zag hij deze toch als een onderdeel van een nieuwe, meer democratische constructie met een constitutionele monarch. Hij was ervan overtuigd dat vooral kleinere, meer kwetsbare staten een stabiel politiek systeem nodig hadden. Of de geschiedenis hem wat dat betreft in het gelijk stelt, is een van de onderzoeksvragen van het team van prof. Davids.
Het project omvat een groep kleine Noord-Atlantische staten: de Nederlanden, Scandinavië, Ierland en Canada. Kleine staten, in de zin dat ze machtige buren hadden die druk uitoefenden en soms zelfs hun bestaan bedreigden. Hoe verschillend ze ook lijken, hun constitutionele hervormingen waren allemaal ingegeven door de politieke omwentelingen in Frankrijk en het onafhankelijke Amerika, terwijl ze ook elkaar scherp in het oog hielden. Bovendien vertonen deze landen opvallend gelijkgestemde reacties op sociale, politieke en militaire bedreigingen. Dit maakt het mogelijk om wijzigingen in de functie van de Senaat in een bredere context te bestuderen.
Omdat het alle constitutionele monarchieën betreft kan een vergelijkend onderzoek uitwijzen hoe en in hoeverre de opkomst van de massademocratie de positie van de Senaat als verdedigingslinie van de Kroon heeft beïnvloed. De resultaten van het project zullen, behalve in publicaties, in 2019 gedeeld worden op een driedaagse internationale conferentie.
Publicatie
Reforming Senates. Upper Legislative Houses in North Atlantic Small Powers 1800-present
(Deze publicatie is beschikbaar via Open Access)
'Spontane viering voor het Huis van de Adel in Stockholm op 7 december 1865 nadat de Zweedse adel de invoering van het tweekamerstelsel heeft aanvaard' (Lithografie door Konrad in Illustrerad Tidning, Nr. 50, Dec. 16, 1865)
Over het Fonds Staatsman Thorbecke
Het Fonds Staatsman Thorbecke heeft als doel: ‘Het bevorderen en in stand houden van de kennis omtrent het leven, werk en gedachtegoed van Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872), in het bijzonder door onderzoek naar het organische element in het denken van Thorbecke alsmede het bevorderen van geestes-, maatschappij- en natuurwetenschappelijk onderzoek met betrekking tot problemen van de menselijke samenleving en het leven daarbuiten.’ Een schenking en de nalatenschap van W. Thorbecke (1920-2014), achterkleinzoon van J.R. Thorbecke, vormen het vermogen van het fonds.
Het tweejaarlijkse Programma Fonds Staatsman Thorbecke, dat uit dit Fonds wordt gefinancierd, is in 2015 door de KNAW ingesteld om onderzoeks-projecten te realiseren die passen binnen de doelstelling van het Fonds. Per aanvraagronde kunnen er maximaal vijf projecten van maximaal € 200.000 worden gefinancierd.