/nieuws/de-pandemie-maakte-de-wetenschap-ongelijker-en-sneller
Over de littekens van covid-19 en de nieuwe mogelijkheden die wetenschappers ontdekten.
Verslag van een discussiebijeenkomst over het KNAW-advies The pandemic academic over de gevolgen van de covid-19 pandemie voor wetenschappers, gehouden op 26 september 2022 in het KNAW-Trippenhuis.
In twee jaar tijd heeft covid-19 het werk van wetenschappers grondig veranderd. Nieuw onderzoek kwam razendsnel op gang, kennis werd sneller gedeeld dan ooit. Maar ander onderzoek werd afgebroken en jonge onderzoekers raakten geïsoleerd. Op 26 september 2022 discussieerden vijftig onderzoekers en bestuurders naar aanleiding van het KNAW-advies The pandemic academic over de gevolgen van de pandemie voor de wetenschap. Hoe kunnen we de wonden uit het verleden helen en positieve ontwikkelingen behouden?
Minister Robbert Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) opende de discussie met de stelling dat de wetenschap nu zichzelf moet onderzoeken met de wetenschappelijke methode. Als voormalig president van de KNAW was hij blij om terug in de Akademie te zijn. ‘Ik ben trots dat de Akademie zo'n belangrijk onderwerp bespreekt.’ De voornaamste les is volgens Dijkgraaf dat de pandemie de bestaande ongelijkheid uitvergroot. ‘Dat zien we buiten de wetenschap en ook daarbinnen. De pandemie legde de kwetsbare positie van jonge wetenschappers bloot. Zij werken op tijdelijke contracten en hebben een kleiner netwerk. Hun leven is zoveel moeilijker dan dat van gevestigde wetenschappers. Dat heeft littekens achtergelaten. Dat komt in het rapport en de aanbevelingen sterk naar voren. Die ongelijkheid moeten we aanpakken.’
Het ministerie heeft de komende jaren extra budget voor banen van jonge onderzoekers. Maar Dijkgraaf verwacht ook van universiteiten dat zij tijdelijke aanstellingen verlengen. ‘Sommige regels hebben we onszelf opgelegd. Instellingen zijn gefixeerd in hun denken. Dat geldt ook voor ministeries en subsidieverstrekkers. In de wetenschap hebben we meer mogelijkheden dan in andere sectoren om flexibel te zijn. Dit rapport kan de leiders in onze gemeenschap daarbij helpen.’ Veel aanbevelingen passen volgens hem in het programma Erkennen en Waarderen, speciaal de nadruk op teamwork, openheid en flexibiliteit.
We hebben door de pandemie ook veel geleerd over de dialoog met de maatschappij, aldus Dijkgraaf. ‘We hebben gezien hoe kwetsbaar de communicatie over wetenschap is. Wetenschappers die zich uitspreken worden ernstig bedreigd. Vooral bij controversiële onderwerpen, maar dat zijn juist de relevante onderwerpen. Dat maakt wetenschappers bang om een echt belangrijke boodschap te brengen. Dat is gevaarlijk.’ Dijkgraaf merkte de gevoeligheid dit voorjaar toen hij de oprichting bekend maakte van een nationaal centrum voor wetenschapscommunicatie. ‘Zelfs die aankondiging was controversieel. Ook als je over dialoog spreekt, ben je van het ministry of Truth.’ Dat probleem is niet verdwenen na de pandemie. ‘Het gaat om de rol van kennis in onze maatschappij. We moeten de samenleving daarbij betrekken en de temperatuur van het debat verlagen. We moeten onze lessen snel leren, want de volgende crisissen dienen zich al aan. In het stikstofdebat zie je hetzelfde patroon ontstaan.’
Niet alles in de pandemie was negatief volgens Dijkgraaf. Er was ook een versnelling, we schakelden snel over op online onderwijs en overleg. ‘Maar we willen niet volledig afhankelijk worden van big tech. Als regering willen we onze publieke waarden weerspiegeld zien in de technologieën die we gebruiken.’
Covid-19 was een vreselijke ervaring, aldus de minister. ‘Het was een enorme ingreep in ons systeem. De ervaringen uit die tijd mogen niet verloren gaan. We willen altijd vooruit, maar terugkijkend kunnen we zien welke instrumenten effectief zijn en welke niet.
Hierna spraken enkele vertegenwoordigers van wetenschappelijke organisaties. Arfan Ikram (voorzitter ZonMw) ziet drie fasen in de crisis. Eerst was er een disruptie. Procedures stokten en reviewers waren niet beschikbaar, omdat ze in het ziekenhuis nodig waren of omdat ze zelf besmet waren. Daarna kwam snel de aanpassing, de tweede fase. ‘We hebben procedures opnieuw georganiseerd, er kwam een fast-track, toekenning werd efficiënter, we gingen committee-leden ook als referee inzetten. We hebben laten zien dat we ons kunnen aanpassen. Als we nu naar de derde fase gaan, die van veerkracht, kunnen we daarvan leren. Het programma ’Erkennen en Waarderen’ geeft de ruimte om met de impact van covid-19 op carrières rekening te houden.’
Marie-José van Tol (voorzitter De Jonge Akademie) citeerde een PhD student, die na een lange periode online werken vlak voor de promotie voor het eerst een fysieke wetenschappelijke conferentie kon bijwonen. ‘Zijn alle conferenties zo?’ Andere studenten konden geen conclusies meer trekken uit het gedrag van proefpersonen of moesten hun onderzoek afbreken. ‘De cognitieve vaardigheden die we nodig hebben voor ons onderzoek moesten we inzetten om ons leven in goede banen te leiden’, aldus Van Tol. ‘We zijn nog in leven, we zijn niet verloren. Maar de cv's van jonge onderzoekers zien er anders uit. Ze hebben geen talks op internationale conferenties. Ze deden meer meta-onderzoek en hebben artikelen in minder respectabele tijdschriften. Ze publiceerden minder omdat alle werktijd nodig was voor online onderwijs en home schooling.’ Wat je niet direct ziet op de cv's is volgens Van Tol de andere socialisatie van jonge onderzoekers. ‘Ze hebben niet geleerd te discussiëren met internationale peers, ze hebben minder experimentele vaardigheden, ze maakten minder laburen, ze hebben minder ervaring in een archief. Jonge onderzoekers hebben minder meegekregen van de academische cultuur en regels, omdat ze die nooit tegenkwamen. Misschien hebben ze stemmingsstoringen en angsten gehad op een kritische leeftijd. Sommigen hebben geen inspiratie en motivatie meer om door te gaan. Als we wetenschappers evalueren moeten we rekening houden met de zichtbare en onzichtbare littekens. Laten we elkaar daar regelmatig aan herinneren.’
Pieter Duisenberg (voorzitter Universiteiten van Nederland) zou één woord willen toevoegen aan de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Namelijk ‘open’. De kerntaken van universiteiten zijn wat Duisenberg betreft open onderzoek, open onderwijs en open impact. ‘We hebben in de pandemie geleerd hoe dat werkt. We deelden onderwijsmateriaal en bibliotheken. We stelden nieuwe wetenschappelijke doelen, zonder drempels en een faire uitwisseling van data. Ons wetenschappelijk advies had echt impact. Dat moeten we behouden, niet alleen in de wetenschap, maar ook in de politiek.’ Duisenberg noemt als voorbeeld de Wetenschapstoets die in september werd uitgevoerd op de Defensienota. Zo'n toets wordt nu structureel bij grote beslissingen in het parlement uitgevoerd.
Uit de negatieve ervaringen moeten we ook leren, aldus Duisenberg. ‘We moeten voor een normale werkdruk zorgen. Wetenschappers moeten veilig kunnen werken. Er is meer ondersteuning nodig bij het uitwisselen van data. Big tech is niet onze vijand, maar wij moeten bepalen wat er met de gegevens gebeurt. Waar nodig moeten we zelf in systemen investeren.’
Als laatste inleider vroeg Jeroen Geurts (rector magnificus Vrije Universiteit Amsterdam) aandacht voor studenten, die niet hebben geleerd om samen te leren en nu zoeken hoe dat moet. Daarnaast bleek in de pandemie dat we niet weten hoe we moeten communiceren over wetenschap. ‘Dat is niet simpel bij een talkshow aanschuiven. We moeten het proces van twijfel en zoeken duidelijk maken. We moeten niet alleen zenden, maar ook de dialoog aangaan.’
De aanwezigen spraken daarna in kleinere groepen over de vragen die het rapport en de inleiders hadden ingebracht. De discussies werden geleid door leden van de adviescommissie die het rapport opstelden. Natali Helberger (voorzitter adviescommissie) leidde de discussie over de rol van big tech. ‘We moeten goed kijken naar aanbestedingen en service level agreements. Om daarin makkelijker veranderingen aan te kunnen brengen, moeten we de krachten bundelen, ook internationaal. Moeten we zelf nieuwe techniek bouwen? Er zijn vaak alternatieven voor de tools van big tech. Maar die zijn ontwikkeld vanuit publieke waarden, niet vanuit de ervaring van de gebruiker. De alternatieven kunnen een rol spelen in onderwijs en onderzoek. Er zijn geslaagde voorbeelden hoe dat leidt tot meer inclusiviteit, een betere outreach en internationalisering. Maar dat vraagt vaardigheden en tijd, terwijl de agenda's vol zijn. We moeten erover nadenken hoe universiteiten dat kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld met coaches of staf die de implementatie ondersteunt. Het is een strategische beslissing om te investeren in bestaande techniek of iets nieuws te ontwikkelen.’
Carlijn Bouten leidde de discussie over ‘Academics on fire’. ‘We kwamen allemaal in een snelkookpan, als academici of als subsidieverstrekkers’, aldus Bouten. ‘We zeggen vaak dat we overbelast zijn en vastzitten in regels. Maar we hebben zo snel gehandeld. We waren niet goed voorbereid, maar we waren zeer adaptief. We hebben nu meer ademruimte nodig. Sommige mensen kregen taken in het ziekenhuis en hebben minder tijd beschikbaar. In het carrièrepad en het aanvragen van grants ontbreekt de flexibiliteit die nu nodig is.’
Cyrus Mody discussieerde in zijn groep over het heroverwegen van gevestigde praktijken. ‘We konden versnellen. Maar het is verkeerd om te denken dat we in die versnelling kunnen blijven. Vertragen is de volgende fase, we moeten terugschakelen.’ Maar niet al het oude moet terugkomen, benadrukt hij. De digitale technieken maakten ons meer inclusief, in het onderzoek en het onderwijs. ‘Dat moeten we behouden.’
Bettina Reitz-Joosse leidde de discussie over ongelijkheid. ‘Het gaat erom een verloren generatie te voorkomen. We hebben dat niet goed genoeg in beeld. We hebben het gevoel dat de pandemie ongelijkheid heeft vergroot, maar er zijn alleen gegevens uit de eerste lockdown. De ongelijkheid wordt niet gemonitord. Als wie gegevens gaan verzamelen moeten we oppassen dat we geen groepen over het hoofd zien. Juist onderzoekers die hard getroffen zijn en daardoor thuis zitten, zijn onzichtbaar geworden. Dat geldt ook voor internationals die uit beeld zijn verdwenen. Teamwerk is belangrijk om mensen er weer bij te betrekken. In een goed team hoeven de leden zich geen zorgen hoeven maken om hun positie.’
Hedwig te Molder discussieerde in haar groep over wetenschapscommunicatie. Zij ziet het gebrek aan transparantie bij politici over de vervlechting van wetenschap en politiek als een gevaar. ‘Dat ondermijnt de geloofwaardigheid van wetenschappers en wetenschappelijke adviezen. Die vervlechtingt moeten we benoemen, hoe complex ook. We moeten duidelijk maken hoe beslissingen tot stand komen. Daarbij moeten we bereid zijn tot een echte dialoog. De basisvaardigheid daarvoor is niet spreken, maar luisteren. Daarin moeten we jonge onderzoekers trainen. Zij moeten zich dan wel veilig weten. Zoals de minister aangaf, is er een relatie tussen de veiligheid van onderzoekers en de bereidheid tot dialoog.’ In de communicatie moeten universiteiten minder met elkaar concurreren, aldus Te Molder.
Lex Bouter gaf de visie van zijn groep over veerkrachtige organisaties. ‘Covid-19 is misschien niet de grootste crisis waarmee we geconfronteerd worden. Samenwerking is de beste manier om oplossingen te vinden – ook internationaal, want de crisissen zijn internationaal. Groepswerk heeft zoveel tijdens de pandemie opgelost! De focus op collectiviteit brengt ook andere voordelen. Eén maat past niet iedereen. Er is meer plaats voor diversiteit, het is makkelijker om individuen verschillende rollen te geven. Daarmee wordt een organisatie veerkrachtiger.’
In haar slotwoord riep KNAW-president Marileen Dogterom iedereen op om met de aanbevelingen in het rapport aan de slag te gaan. ‘Een aantal problemen van ons academische systeem zijn duidelijker geworden door de pandemie. Voor de oplossing daarvoor zijn wij allemaal nodig, de universiteiten, de subsidieorganisaties, het ministerie, de KNAW, en vooral de wetenschappers zelf. Discussiebijeenkomsten binnen de eigen instellingen kunnen een dialoog starten over de veranderingen die nodig zijn. Behoud daarbij vooral de goede ervaringen.’
Verslag: Bram Vermeer