/publicaties/essay-van-michael-tedja-als-reactie-op-hoofdlijnenbrief-cultuur-2022
Maak beleid voor de schone kunsten en niet voor politieke kunstagenda's
Heel lang geleden waren de zwarten zorgenkindjes die meer aandacht en hulp nodig hadden dan andere groepen. Zwart was zielig, arm en achtergesteld. Dat probleem moest worden opgelost door het de helpende hand te bieden. Uit barmhartigheid, solidariteit en een goed zelfgevoel. Veel zwarten vonden dat allang best. ‘Zolang de ander mij vertelt wat ik ben en wie ik ben en wat ik moet doen, en mij daar bij ook nog geld toestopt, ben ik iemand’, hoorde ik ze denken. Gelukkig zijn er altijd genoeg intelligente zwarten geweest die zich hebben verzet tegen dit racisme van de helpende hand, dat in feite weinig meer deed dan het minderwaardigheidsgevoel van de zwarte gemeenschap en het superioriteitsgevoel van de witte elite bevestigen. Ik wil het hierover hebben, want ik kan de armoe, of beter gezegd het gebrek aan onderscheidend vermogen, in de kunst van vandaag de dag nauwelijks verdragen. Alle zwarte kunstenaars worden op één hoop gegooid. Alsof we geen individuen zijn die van elkaar verschillen. Het allerergste vind ik dat we eerder worden gereduceerd tot waar we via bloedlijnen vandaan komen, dan dat op een inhoudelijke manier gevraagd wordt wat we met onze kunst willen. Is het de bedoeling dat de zogenoemde zwarte Nederlander terugkeert naar waar hij oorspronkelijk vandaan komt? Moet hij op dezelfde plek zijn, de grond waarop zijn ouders geboren zijn, of hijzelf, om werkelijk te kunnen weten en begrijpen wie hij is? Dit is een verwerpelijk idee. Museumdirecteuren, curatoren en kunsthistorici die het werk alleen kunnen begrijpen als hij het expliciet heeft over waar hij oorspronkelijk vandaan komt, maken een ernstige denkfout. Zij stellen daarmee dat het werk van zwarte schrijvers en kunstenaars die in het Westen wonen en werken derivaten van het westerse denken zijn. Het westerse denken is niet een op zichzelf staande entiteit. Zij kunnen simpelweg niet stellen dat alles wat hier in Nederland is vanzelfsprekend en authentiek is. Veel van wat er is, is gebouwd en gefundeerd op wat er in andere culturen bedacht, gemaakt en ontworpen is. De idee dat zwarte schrijvers en kunstenaars terug moeten om back home in hun eigen kracht te kunnen zijn, is onzinnig. De veronderstelde eigenheid van de witte gemeenschap is namelijk niet per definitie verzekerd.
Menselijk lijden
Alle goede kunst gaat in eerste instantie over het algemeen menselijk lijden dat niet direct gebonden is aan een bepaalde taal, cultuur of geografische indeling. Ik ben een schilder. Mijn achtergrond is belangrijk. Om op een afstand naar mezelf te kunnen kijken, is die achtergrond even belangrijk als de verf die ik gebruik om een schilderij te maken. Als de kleuren een relatie aangaan, ontstaat er diepte, een soort intellectueel schimmenspel als donker en licht op het doek van de verbeelding. Laag over laag en dan zo dat elke aangebrachte laag eerst ingedroogd en uitgehard moet zijn eer de volgende er met zorg overheen gelegd kan worden. Mijn kunst ontstaat al doende en ik open de discussie over authenticiteit in de gemeenschap ermee. Ik ben streng. Mijn kunst gaat over de betekenis van het autonome beeld in de hedendaagse tijd. In mijn kunst leg ik de focus op de taal van de geëmancipeerde, hij die een eigen positie inneemt tegen al het politiek correcte geweld van de zwarte en de witte gemeenschap. Ik omzeil het eendimensionale karakter van een louter politieke kunst die vaak de neiging heeft tot instrumentaliseren. Zo waak ik voor een kunstwereld die overal een eigen draai aan wil geven door bijvoorbeeld in mijn persoonlijke verhaal te schrappen. Het reduceert het persoonlijke verhaal tot identiteitspolitiek en dat is niet waar mijn werk op gefundeerd is. Ik wil verbanden kunnen leggen tussen complexe vraagstukken.
De verkroezing van de kunst toon ik; de culturele basisvorm die aan de hedendaagse kunst ten grondslag ligt. Ik ben een schrijver. Een schrijver kan schrijven over gemeenschappen die beschermd moeten worden. Ik schrijf over een samenleving die constant aan verandering onderhevig is en intensief in ontwikkeling is. Het gaat mij erom hoe het verhaal verteld wordt en met mijn werk bekritiseer ik de stelselmatige categorisering van mensen. Ik weet het, de literaire wereld en de kunstwereld zijn pragmatisch van aard. Dit dubbele raamwerk, kunst en leven, kan een paradox zijn. Een schrijver, een kunstenaar heeft zijn spiritualiteit nodig om te kunnen creëren, dat is de eerste voorwaarde. Je kunt geen krachtige beelden oproepen, intelligente verhalen vertellen en een inhoudelijke bijdrage leveren die hout snijdt als je fundament conditioneel en instabiel is. Sommige kunstenaars politiseren de identiteitscrisis waarin ze verkeren om hun werk en hun gevoel van thuis te voorzien van een zekere authenticiteit. Niet ik. Ik geef aan dat politiek-correcte raamwerk een politiek-incorrecte invulling. Mijn kunst is metaforisch van aard. Ik bouw door te ordenen. Het ordeningsprincipe is allesomvattend; iets dat constant in beweging is, zich al zigzaggend door het Nederland van de toekomst beweegt. Een land dat in mijn optiek al uit verschillende kleuren is opgebouwd. Een kleur heeft altijd een andere kleur die complementair is aan haar eigen kleur. Hoe groter het contrast tussen de kleuren en hoe groter het spanningsveld, hoe groter de afstand die overbrugd moet worden. Het is de taak van de schrijver en de kunstenaar om met zekerheid te kiezen voor de onzekerheid in een tijd waarin, zo lijkt het, mensen tegen elkaar opgezet worden. Als ik voorgaande zinnen analyseer, zou ik zeggen dat het een poëtisch verhaal is. Het zwart, wit, groen, geel, paars, blauw-zijn is dat. De omgang, de manier waarop je met je eigen kleur en de vele kleuren om je heen omgaat is een kleurenstudie, als in een schilderproject dat ontwikkelt door te mengen, schuren, overdekken, retoucheren, aandikken, kerven, manipuleren en experimenteren. Kunst maken is ook een intellectueel spel. Het is niet mijn bedoeling om er louter zwarte en witte mensen mee te creëren. Dat is een contradictie. Dat is in tegenspraak met het fijnzinnige gevoel voor vorm, het denkspel dat langzaam maar gestaag in de tijd ontstaat en toont dat je het beter zo kunt zien: het is goed dat alle kleuren tegen elkaar aan schuren en/of met elkaar vermengd worden zodat die het beste uit elkaar halen. Ik ontplooi, analyseer en zie een mix van tegenstrijdigheden, paradoxen en fixaties. Maar als ik dan als kosmopoliet zeg dat ik zwart ben omdat mijn vader en moeder uit Suriname komen, heeft dat te maken met het feit dat de maatschappij mij in zo’n kader plaatst. Of ze noemen het hybride, een term die een vorm van onzuiverheid suggereert. Dan kom je al snel in de rassenpolitiek terecht. Wie is zuiver en wie niet? Ik kies voor zwart, wit, bruin, blauw, groen, rood en grijs, maar bovenal voor wijsheid. Welke kleuren wij aannemen bepalen wij zelf, niemand anders. Het is aan eenieder om te bepalen wat belangrijker is: erkenning door herkenning, door perfect in vooropgestelde kaders te passen, of kiezen voor een onzekerdere vorm - door te kiezen voor de perfecte imperfectie, die duivelse kunst die van nature lak heeft aan conventies, die geen voor of achter, links of rechts, boven of beneden kent maar denkt als een zee, vloeiend in de tussenruimtes en de kade overspoelend met content.
Schijnwerkelijkheid
Ja, ik snap het wel. De politiek verwacht van museumdirecteuren, curatoren en kunsthistorici dat zij in zekere zin een verschil maken tussen zwarte en witte mensen. Een raamwerk dat opereert als een systeem dat zich in stand houdt door alles op te heffen en dat ervoor zorgt dat de zwarten zwarter worden en de witten witter. Dat is een gecultiveerde schijnwerkelijkheid die pretendeert duidelijkheid te verschaffen in de maatschappelijke chaos maar ondertussen de onderlinge verschillen versterkt. Die dwang werkt door in de visie van sommige kunstenaars die in het westen werken en hun wortels in Afrika of bijvoorbeeld Zuid-Amerika hebben. Ze keren naar die landen terug en nemen hun authentieke ervaringen mee die in het westen geëxploiteerd worden, als was het een vorm van verrijking binnen het kapitalistische systeem. En er zijn schrijvers en kunstenaars die zich om de verkeerde redenen groter achter dan de onwetenden waar ik het net over had. Zij staan aan de andere kant van hetzelfde verhaal. ‘Eet het kader op’, zeg ik. Niet door de geschiedenis van de slavernij te ontkennen, te bagatelliseren dat wij, de zwarten, verkocht zijn voor wat kralen en reflecties in de vorm van een spiegel, maar door het systeem van verhandelen te bekritiseren. Hoe doe je dat? Nou, door niet te buigen maar te blijven staan. Waarom zou ik mijn kunst op een subtiele manier willen belichten, willen tonen binnen de spierwitte muren van een elitair instituut? Denk aan het gedicht van Lucebert met de zin ‘Er is een grote norse neger in mij neergedaald die daar binnen dingen doet’. Lucebert wist dat zijn dichtersstem sterk was en dat het ook kwam door de tonen, warme klanken, die zijn poëzie de juiste kracht en diepte meegaf. In de kunst gaat het om het zien en het tonen. Tonen in kleur, gradaties van licht en de toon van het verhaal en soms zelfs de intonatie van de kunstenaar. In 2007 heb ik als curator een lezing gegeven over diversiteit in de Nederlandse kunst. Ik merkte toen al op dat men diversiteit predikte maar daar eenvormigheid mee beoogde. Culturele diversiteit was toen synoniem voor shows met alleen zwarte kunstenaars bijvoorbeeld. Een culturele achteruitgang. Ik vertelde over Karel Appel die al in de jaren vijftig van de vorige eeuw Miles Davis opzocht in New York om aldaar zijn portret te schilderen als was het een spiegel van zijn ziel. En over Lucebert die, om inspiratie op te doen voor zijn gedichten en schilderijen, samen met Cobra-kunstenaars naar jazzmuziek, toentertijd negermuziek in de volksmond, luisterde. Lucebert schreef talige poëzie die geïnspireerd was op onder andere de atonale muziek van de jazzpianist Thelonius Monk. In zijn gedichten zijn talloze voorbeelden te vinden van de zwarte als de ander die eigenlijk hetzelfde is. Het was die allesverwoestende angst voor zelfverlies die hij poëtiseerde en waarnam in het Nederland van zijn tijd. Ik zie het terug in het Nederland van mijn tijd. Als lid van de Akademie van Kunsten kreeg ik onlangs de hoofdlijnenbrief te lezen die de staatsecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschap, G. Uslu aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal schreef. Ze schrijft er onder meer in: „Een nieuwe blik op de wereld of op je leven, krijg je tijdens een voorstelling, een bezoek aan een iconisch gebouw of gebied, een tentoonstelling, bij het zien van een film of in al die andere momenten waarop cultuur ons bestaan verrijkt. Cultuur maakt bovendien herkenning mogelijk en toont verschillen tussen mensen .” Maar in hoeverre en hoe worden de verschillen tussen alle mensen en alle kunstenaars in de kunst vandaag gewaarborgd? Als de staatssecretaris over de ‘mensen’ spreekt, ga ik ervan uit dat zij alle mensen bedoelt. Hoe verklaart zij dan dat een deel van de Nederlandse kunstenaars volgens het beleid als zwart wordt gezien? Ik denk dat ik dat wel weet. De angst voor het verlies van controle is de motor achter het negeren. NEGER-EN. Niet aan mijn adres. Voor mij is er een constante: in elk verhaal dat ik lees of schrijf en elk schilderij dat ik zie of maak wil ik mezelf kunnen herkennen in het metaforische geheugen van de raskunstenaar.
Michael Tedja is kunstenaar, curator, schrijver, dichter en lid van de Akademie van Kunsten.
Dit essay verscheen op 25 augustus 2022 in NRC.